Parken zijn boeiende fenomenen. Ook voor dichters. Het zijn ontmoetingsplaatsen én het is de plaats van de getemde natuur. De maakbaarheid van het onmaakbare. Vasalis vernoemde een bundeltitel naar de spanning tussen de echte woesternij en de ontworpen natuurbeleving: Parken en woestijnen verscheen in 1940. Er zijn ook verschillende festivals die zich bedienen van de heerlijk allitererende titel ‘Poëzie in het Park’ en dan kan dat park liggen in Oosterbeek of waar dan ook.
Ode aan het park
Een dergelijk festival was er ook in 2008 in Amsterdam en ik trof het tastbare bewijs daarvan aan in de bloemlezing Poëzie in het Park. Een ode aan de Amsterdamse stadsparken. Samengesteld door Patrick Roubroeks en Thomas Möhlmann ter ere van het benoemen van Amsterdam tot ‘Wereldboekenstad’ een heel jaar lang. De verzameling gedichten is voor het grootste deel gemaakt ter gelegenheid van het evenement, een kleiner deel werd uit bestaand oeuvre gehaald en opgenomen. Niet alleen van gevestigde dichters werd werk opgenomen, maar flink wat mensen werd overgehaald om als gelegenheidsdichter iets speciaal voor de bundel te maken. Mart Smeets bijvoorbeeld. Over hard fietsen door het Vondelpark. Jack Spijkerman doet mee maar ook de toenmalige burgemeester Job Cohen. Aardige pogingen, geen klassiekers. Bij het festival was ook de moderne techniek ingezet. Iets met QR-codes en een telefoon met als inzet dat je dichters hun gedicht kon horen voorlezen. Heb driftig gezocht naar sporen daarvan op het wereldwijde web maar geen sporen gevonden, helaas. Kan niet iemand die geluidsbestanden ergens plaatsen? Daar valt vast nog van te genieten! Het Rijmrijk wil ze met plezier adopteren.
De Kringloop van het leven
Waar vind je zulke bloemlezingen? Gewoon in Kringloopwinkels. Ik probeer er zoveel mogelijk te bezoeken. In binnen- en buitenland. De betere, en dan heb ik het vooral over de boekenafdeling, bezoek ik graag meer dan eens in de hoop dat er weer wat nieuws van waarde is ingeleverd. Verdreven uit de boekenkast en driftig op zoek naar een nieuwe boekenplank… Zeist heeft een goede aan de Johannes Postlaan, Apeldoorn een Foenix-vestiging aan de Aruba (dat is een straatnaam, geen eiland in dit geval) met steeds een aantrekkelijk plankje poëzie en de ‘2 Switch’ in Zutphen bezoek ik ook graag. Daar stond deze groene bloemlezing op een van de twee (2!) planken met dichtwerk.
Het Tuinfeest vonkt

Ook van Marije Langelaar is er een gedicht te vinden in de bundel. In 2008 was zij nog niet de gevierde dichter die zij werd na het verschijnen van Vonkt in 2017. In 2008 was er nog slechts de debuutbundel uit 2003: De rivier als vlakte. Ik weet niet of het gedicht uit de parkbundel later een bundel heeft gehaald. Het is het wel waard. Voor wie het gevoel heeft dat het in de poëzie allemaal zwaar op de hand moet zijn, bewijst dit gedicht het tegendeel. De feeststemming die heeft postgevat bij de ‘ik’ maakt je vrolijk. Je gaat graag mee met de positieve ervaringen van de ‘ik’ die naar ‘het feest’ fietst. Iets eet, iets drinkt en dan alleen nog maar wil dansen. Het duurt even voordat je als lezer doorhebt dat het een bijzonder tuinfeest is. Een feest zonder gasten of, in de beleving van de ‘ik’ alleen maar gasten. Het grasveld in de tuin, het park, is de dansvloer van het leven. Die vloer lokt, de muziek lokt, de ‘ik’ zal tot in de kleine uurtjes door vieren.
Onstuimige muziek
Het knappe van het gedicht is het beeldende, je kijkt mee met een soort video: we zien ‘dimmend’ avondlicht, en blijkbaar zijn er in de lucht vormen te zien die lijken op een glimlach. Zoals de vorm van de zeis, ‘het werktuig van de boer’. De hele omgeving is alvast in feeststemming: gras, straten en auto’s. En ik zie de regenwormen als een stel puppies voor de fiets uitglibberen. De veranda is wit en steekt daarmee fraai af tegen de toenemende duisternis. De ontmoeting met de mevrouw die wel wat water wil aangeven uit een emmer, is als een kleine vooruitwijzing dat de werkelijkheid wellicht ook andere vormen heeft: de kromme rug als een zelfgekozen vorm om beter naar je schoenen te kunnen kijken. Het gedicht is zo ‘happy’ dat ik het niet meteen vertrouw. Is de ‘ik’ wel levend of eerder een geest die vergeten is om af te reizen naar hemel of hel? Dat werktuig van de boer, die zeis, wordt wel gebruikt als symbool voor de dood. En die ongewervelden kom je toch vooral tegen als je in een kist ligt te ontbinden? De ‘ik’ bedenkt zich dat mensen ‘toonbaar’ zijn in hun ‘levensgeluk’, dat toonbare verdwijnt echt wel als het leven voorbij is en dan wordt ook je rok smerig. Zegt men niet dat mensen die zijn overleden een ‘tuintje op hun buik’ hebben, dat die
Dat kunnen aanwijzingen zijn voor een andere werkelijkheid, maar meer aanwijzingen zie ik niet. Waarom zou je een salade met salami eten als je bent overleden? Waarom zou iemand je zegenen met je ‘leeftijd’ als je er echt niet meer bent. Dat is het mooie van poëzie, we beslissen niet wat er precies staat. We laten de twijfels onder de huid kruipen van die eerste vrolijke interpretatie en wachten dan rustig af wat er gebeurt.
Overigens zit er een tikfout in de één na laatste regel… Vermengd krijgt geen t in deze vorm, maar ik geef het origineel weer zoals ik het aantref, misschien was het toch wel de bedoeling…
Het tuinfeest
Toen het dimmende avondlicht nog even in
voorzichtige glorie op de fietsenstalling viel
en het me opviel dat de lucht een lichte glimlach
had gekregen
in de vorm van een vreemd uitgesneden koek
het halve collier van een dame
het werktuig van een boer
moest ik ook glimlachen
De nacht was in al zijn weidsheid voor mij opengegaan
en ik begaf mij op weg naar een feest
Het gras juichte naar mij
de straten, de auto’s
de fakkels
ongewervelden gleden voor mij uit
Het feest was buiten en ik
telde de lichtjes
ik at een salade met salami
en een halve boterham
Op de witte veranda
ging ik zitten om uit te kijken op het feest
Wat geweldig!
zei ik in mijzelf
wat is een land toch vruchtbaar wat zijn de mensen
toch toonbaar in al hun levensgeluk
Even daarvoor had ik in een openstaande deur
waar licht met grote slagen uit was gekomen
aan een vrouw die zo krom was dat het leek alsof zij continue
naar haar schoenen wou kijken
en al haar kleding kroop omhoog
wat water gevraagd
zij gaf mij water uit een emmer
zegende mijn leeftijd
en vergat mij toen weer
Het leek mij plots dat de dansvloer
die gewoon het gazon van een park was
vannacht best een model voor het leven kon zijn
Ik heb mijn rok schoongeveegd en mij vermengt
met de onstuimige muziek
Marije Langelaar