Wigmania! 1/2

Wat een feest… Een dichtbundel als ‘Boek van de Maand’ bij De Wereld Draait Door (vanaf zeven-en-een-halve minuut)! En in de kranten vijfsterrenrecensies voor de Verzamelde Gedichten van Menno Wigman. En al die sterren zijn voor de dichter want de bundel is natuurlijk niet iets echt nieuws maar, zoals het hoort, een net verzorgde verzameling van al zijn vorige bundels. Gelukkig hebben we er niet al te lang op hoeven te wachten, anderhalf jaar na zijn overlijden ligt zijn belangrijkste erfenis klaar voor al zijn fans. Eerst nog even in zo’n stijve, nette gebonden versie, maar die wordt vast ooit gevolgd door een pocketversie ‘for the millions’… Wigmans werk verdient dat, Wigmans lezers verdienen dat.

Wigman gebloemleesd

Die erkenning met veel sterren is niet te laat. Ook tijdens zijn leven werd het werk van Menno zeer gewaardeerd en kreeg hij overwegend positieve recensies. Menige bloemlezing bevat gedichten van hem. Ter aanvulling op mijn eerdere blog over Menno Wigman:

Bron Vermeldingen
Komrij 2004 7
Deleu 2015 5
Pfeijffer 2016 10
Boomsma (2011, 2013, 2015) 3
Vegter 2015 4
Breukers 2016 3
Harmens 2009 7
VSB-100-reeks (1997, 2001, 2004, 2013, 2017) 10

Veel bloemlezers komen met dezelfde keuze in gedichten, dus een Wigman Top 5 is goed te maken, hoewel ik het niet aandurf een volgorde te geven aan deze vijf:

  • Jeunesse dorée
  • Kamer 421
  • Tuincentrum Osdorp
  • Levensloop
  • Promesse de bonheur

Gerrit Komrij besteedde tweemaal aandacht aan ‘Jeunesse dorée’. In zijn kalenderboek (Komrij, 2013) schrijft hij: “Menno Wigman is een van de bijzonderste talenten van de laatste tijd. Hij schrijft weinig en spaarzaam, vooral, dunkte me, uit een soort hyperbewustzijn over wat er al is geschreven en wat er nog aan zinvols overblijft om te dichten. Een huidloze dandy, nog een kuiken en al een dinosaurus.” Daarnaast maakt het gedicht deel uit van Komrij’s Canon (Komrij, 2012): “Poëzie is kunstig. Kunst is een slechte leerling van de natuur. Het is niet ondenkbaar dat de poëzie ‘zoals we die kennen’ stervende is en dat er al een poëzie bestaat die wij – of een ander soort mensen – pas over enige tijd – korte tijd, lange tijd – zullen aanduiden met de naam poëzie.
Ook dan hebben we die poëzie te danken aan de traditie, al is het aan doodbloeden van de traditie.
Traditie, het is een mishandeld woord. Traditie leeft van verzet. Of van unzeitgemäss teruggrijpen. Nooit van identificatie.
De poëzie kent zelfs allang een traditie van doodgebloede tradities.
Over oud en nieuw, over traditie en verjonging, over uitzichtloosheid en optimisme gaat ook dit gedicht van Menno Wigman.”

Nog 40 jaar erbij

De gedichten van Wigman gaan over poëzie maar vaker nog over vergankelijkheid en dood. Menno Wigman tegen Ron Rijghard in 2005: “Ik zie gedichten als magische formules. Pogingen de dood op afstand te houden.” [Rijghard, 2010]. En die aspecten kom je dan ook regelmatig tegen in de gedichten van Menno Wigman. Evenals het gevoel van zwaarmoedigheid. Wigman tegen Rijghard: “Ik ben zo vergroeid met dat gevoel dat ik er amper nog wat over kan zeggen. Het leven is taai, maar ik heb al lang geleden een manier ontwikkeld om vriendelijk met mensen om te gaan. Maar als ik op mijn eentje ben teruggeworpen, zie ik weinig reden tot vreugde of hoop.” Dat is de ene kant van de medaille, maar Wigman schrijft ook in een gedicht: ‘Je hebt desnoods nog veertig jaar te leven. / God weet wat voor geheim je verzwijgt.’ Menno Wigman: “Daar stond eerst “dertig jaar”. Daar heb ik er maar tien bijgedaan.” Die veertig jaar heeft hij niet gered, helaas, de dertig ook niet…

‘Wachten in mijn huid’

Tuinfeest Deventer 2017

De meeste gedichten in het verzamelde werk komen natuurlijk uit de bundels die Menno heeft uitgegeven, maar er zijn van hem ook veel gedichten die los van bundels verschenen. Zijn werk voor de ‘Eenzame Uitvaart’ bijvoorbeeld, gedichten voor mensen waar geen familie of vrienden komen bij het laatste afscheid. Wigman tegen Rijghard hierover: “Dat is heel aangrijpend. Er zijn geen familie of vrienden aanwezig, alleen dragers, een uitvaartleider en iemand van de Sociale Dienst. Dan sta ik daar en moet ik voorlezen. Ik schrijf daarover: ‘En dit, is dit beschaamde slepen een begrafenis? Alsof je ongemerkt een munt verliest.’ Zo zet ik het mes in het sentiment. Bij zo’n emotioneel onderwerp wil ik iets hards zeggen.”
Sommige gelegenheidsgedichten heeft hij ook nog opgenomen in een bundel. Zoals het gedicht dat hij schreef na de zelfgekozen dood van zijn collega-dichter Rogi Wieg in juli 2015. Die komen we tegen in de bloemlezing Hommage aan Rogi Wieg [Rijk, de 2017] maar ook in Wigmans laatste bundel Slordig met geluk uit 2016, overigens daar zonder verwijzing naar Rogi Wieg. Wigman probeert woorden te geven aan het leed dat Wieg met zich meetorst en waar hij van bevrijd zou willen worden. In het gedicht zien we de ik in een (slaapkamer) met allerlei schijngestalten om hem heen: ‘Mijn pijn zit tegenover mij’, de lyrische ik ziet een dode versie van zichzelf en dan weer (of daarnaast) een gezonde, sterke versie van hemzelf. Intussen verstrijkt de tijd en wordt er niet geslapen: half drie, vier uur, half vijf. Slapen is pijn voelen en de ‘ik’ wil daarom ontsnappen uit zijn lichaam.

Pijn

’s Nachts slaap ik op een mes. Hoe ik ook vecht,
een onbehouwen pijn brandt me uiteen.
Half drie. Mijn pijn zit tegenover mij.
We praten niet. We schreeuwen niet. We kijken
elkaar niet eens de kamer uit.

Zo lig ik maar te wachten in mijn huid.
Vier uur. Ik zie de dode met mijn naam.
Ik zie een lichaam in de kamer staan.
Sterk is het, tanig, stoer en jong –
sprekend mijn lichaam toen het alles kon.

Ik groet het niet. En toch, die vreemde schim
laat mij een kamer met een meisje zien,
ik lag te wachten bij een open raam
en kreeg die dag een lichaam met een naam.

Half vijf. Hoe moet ik slapen op een mes?
Half vijf. Hoe kom ik uit dit lichaam weg?

Menno Wigman

Advertentie

Eén reactie

Reacties zijn gesloten.